Ongeveer zeventig jaar geleden, voor de Tweede
Wereldoorlog dus, liep hij school in de
gemeenteschool van een klein provinciestadje
gelegen in de zuidelijke punt van Oost-Vlaanderen.
Deze school had de bijnaam "'t Begijnhof".
Er was toen nog geen godsdienstvrijheid en elke
schooldag begon en eindigde met een "weesgegroetje".
De godsdienstles was er voor iedereen en langzaam
werden de kinderen, jaar na jaar, klaar gestoomd
voor hun "Plechtige Communie". Dit
moest de mooiste dag van hun leven worden.
Zijn ouders waren "links", maar
durfden niet, zoals zovelen, hun afkeer voor de
Rooms Katholieke Kerk openlijk tonen. Men moest
zich willens nillens aanpassen aan de gebruiken :
trouwen en begraven worden in de kerk; doopsel,
plechtige communie en vormsel waren niet te
omzeilen.
De ene schoolmeester was wel een beetje "katholieker"
dan de andere. Dit bewuste jaar zat hij bij wat
men nu een "fundamentalist" zou noemen.
Een zekere woensdagmorgen , eind februari,
liep hij, zich niet van het minste kwaad bewust,
blijgezind van huis naar school. Hij ging graag
naar school en zijn vurigste wens was eens "schoolmeester"
te worden. Na het gebruikelijke weesgegroetje,
bekeek de meester iedereen. Zijn ijskoude blik
bleef plotseling stilstaan.
- "Wel, ben jij niets vergeten ?"
Hij keek de meester stom verbaasd aan; trok zijn
schouders op en zei:
- "Ik denk het niet, meester."
- "Kom eens hier en kijk eens naar het
voorhoofd van je vriendjes".
Hij was bevend naar de trede gegaan, draaide
zich om en keek, zoals bevolen, naar het
voorhoofd van zijn kameraadjes. Iedereen droeg
een klein zwart kruisje ! Vorige week hadden zij
geleerd over de Vasten en het Paasfeest en iets
over "Aswoensdag". Plotseling sloeg de
schrik hem om het hart : vandaag was het
Aswoensdag en hij was vergeten "achter zijn
kruisje te gaan".
De leraar stond recht, greep hem bij zijn oor
en trok hem naar het midden van de klas, waar een
grote ronde kachel stond met een buis die naar
het plafond liep. Zonder zijn oor los te laten,
bukte de leraar zich, nam de pook uit de kolenbak,
deed met zijn voet het deurtje van de kachel open
en stak er de pook enkele minuten in. Als hij hem
er weer uittrok, was hij lichtjes rood aan de
punt. Met dit instrument tekende hij een klein
kruisje op het voorhoofd van de jongen.
- "VoilĂ , zo zult gij dat nooit meer
vergeten !"
Het kruisje stond er niet enkel op, het was er
ingebrand : vanbuiten en vanbinnen. Na een week
was het verdwenen.
Wat nooit meer verdwenen is, is een blijvende
haat, tegenover ieder godsdienstig fanatisme in 't
algemeen en tegenover de Rooms Katholieke Kerk in
't bijzonder !
ANDERE VERHALEN.
|