Voor de oorlog
was het wielertoerisme zeer in trek. Enkel de
rijke mensen hadden een auto; het werkvolk reed
per fiets. Zijn vader had een fiets, zijn moeder
had een fiets en hij had, hij was amper 8 jaar,
een kleine meisjesfiets. Op de fietsen van zijn
ouders stonden grote koplampen die 's nachts wel
20 meter ver schenen. Dit was absoluut
noodzakelijk aangezien de wegen buiten de steden
niet verlicht waren. Sommigen hadden een tandem;
hij heeft zelfs eens een "trtplex"
gezien. Velen gingen 's zondaags per fiets
picknicken. Zij reden altijd naar Flobecque (Vloesbergen).
Hij kon er nog brambessen plukken tussen de hoge
bomen in het bos en mocht deze direkt opeten.
Eenmaal per jaar reden zij ook voor een
veertiental dagen naar de zee. De tocht duurde
een ganse dag. In het begin reed hij op kop, maar
na een twintigtal kilometer, nam zijn moeder de
leiding. Uiteindelijk belandde hij op de laatste
plaats en dikwijls moest zijn vader hem
voortrekken met een grote lederen riem die aan
zijn stuur vast zat. Willen of niet, moe of niet
hij moest zonder pardon zijn ouders volgen. Zij
hadden steeds de "wind op kop" als zij
naar de zee reden; bij het terugkeren was het
gemakkelijker want dan hadden zij "de wind
in 't gat".
Zij passeerden ook altijd voorbij Diksmuide,
waar zij zonder uitzondering de "Boyau de la
Mort" ofte "Dodengang" bezochten.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was zijn vader nog
een kleine jongen en hij wist er veel over te
vertellen. Tot vervelens toe vertelde hij honderd
maal dezelfde voorvallen. Zijn oom Kamiel, die
wel soldaat geweest was en vier jaar lang in de
tranchées had geleefd, vertelde ook vele
verhalen.
Misschien waren zij wel een beetje aangedikt,
maar hij begreep er toch niet veel van. Later,
veel later, kon hij door de Menenpoort in Ieper
niet rijden zonder te blijven staan om met een
krop in de keel naar die duizende namen (54.000)
van al die Engelse jonge mensen die vermist
werden tijdens de "Grote oorlog" te
kijken. Uit dankbaarheid koopt hij nu nog ieder
jaar een Poppy.
Nonkel Kamiel had een blekken koekendoos vol
met medailles en als zij met de neefjes op bezoek
waren ratelde hij met die doos, deed ze open en
haalde er een groot ereteken uit :
"Waarvoor heb ik die weer gekregen ?"
vroeg hij bij zichzelf.
"Oh ja, dat was voor te kakken".
Zij kenden zijn verhaaltje van buiten, maar
deden alsof het de eerste keer was en riepen :
"Voor te kakken nonkel, dat kan toch niet
!"
"Jaja, dat is mijn kakmedaille" en hij
begon te vertellen over een zekere avond aan het
front. Hij had een grote behoefte en verstopte
zich in een bommentrechter om zijn broek af te
steken. Op dat ogenblik kwam er plotseling een
aanval op gang van de Duitsers en de Belgische
soldaten werden enkele honderden meters achteruit
gedreven. De aanval duurde drie nachten en twee
dagen en niemand lette op de kakkende soldaat in
dat groot gat.
"Ik geloof dat ik gans mijn darmen heb
leeggescheten van de schrik" zegt nonkel
Kamiel.
De derde dag vielen de Belgen weer aan en
dreven ze de Duitsers terug. Zijn kamaraden
vonden hem rillend van de koude, of was het van
de schrik, en verhongerd terug. Hij werd naar een
veldhospitaal gebracht waar hij preciese
inlichtingen kon verschaffen over het aantal
geschut dat de Duitsers bezaten. Hij werd
beschouwd als een held en kreeg zijn "kakmedaille".
Diksmuide stond dus altijd op het programma
bij de heenreis naar de kust. Maar deze zomer,
zijn vader trachtte dit te vermijden, kwamen zij
terecht in de feestelijkheden van de
IJzerbedevaart. Zijn vader wilde absoluut niets
weten van het flamingantisme en vooral niet van
de fascistische verenigingen. Zij trachtten zo
vlug mogelijk over de brug van de IJzer te rijden,
maar moesten, door het vele volk, van de fietsen
springen en te voet verder gaan tussen de
feestvierenden. Dezen waren getooid met zwarte
leeuwenvlaggen. Er waren ook jongeren in uniform,
kakihemd met oranje das en zwarte korte broek.
Die hadden wimpels met een "blauwvoet"
en een cirkel met een driehoek. Hij keek zijn
ogen uit en vond al die wimpels zeer mooi, vooral
de gele met een zwarte leeuw. Hij vroeg aan zijn
vader om hem ook zo een wimpel te kopen om aan
zijn fiets te hangen. Het antwoord was een
kordate "NEEN".
Hij bleef zagen en zagen maar zonder resultaat.
Dan maar een andere methode gebruiken : wenen,
tranen met tuiten. Onvermurwbaar stapte zijn
vader zonder omkijken verder. Hij geraakte van
langs om meer achterop toen een grote persoon,
zijn verdriet ziende, zonder vragen een kleine
wimpel aan zijn fiets bond.
Hij liep hard om zijn ouders in te halen en
toonde blij zijn wimpel aan zijn vader.
"Gekregen van nen meneer !"
"Godverdomme doe die drapeau d'r af en smijt
hem weg !"
"Gekregen is gekregen !"
Zijn vader liet zijn fiets vallen en kwam woedend
op hem af. Hij nam zijn zakmes en sneed de
touwtjes door en smeet de wimpel weg in de gracht.
"Komaan dat wij hier weg zijn".
"Neen, ik blijf hier !"
"Watte, hier blijven, niets van". Hij
kreeg een paar klappen rond de oren.
"Zo, en nu vooruit en voor mij lopen dat ik
je zie. Watte watte, n'en zwarte leeuw aan je
velo hangen, we zullen eens zien wie hier de baas
is !"
Snotterend liep hij voor zijn vader en keek nu
en dan eens om naar al die prachtige kleuren en
de zingende mensen.
Zijn vader meende het nochtans zeer goed met
hem, maar was onbekwam het uit te leggen waarom
hij afkerig stond tegenover het fascistisch
flamingantisme.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog heeft hij
gezien hoe al deze mensen zich hebben laten
misleiden door mooie vlaggen en marsmuziek en nu,
een halve eeuw later, gebeurt het nog steeds.
ANDERE VERHALEN.
|