Mijn
vader was een "ijzerenwegpiet". Gezien
zijn lage graad van scholing, met zijn 9de stond
hij reeds in de fabriek, had hij ook bij de
spoorweg de laagste graad. Hij was "lampist".
In de stations, in de treinen en op de semaforen
waren de lichten petroleumlampen. Deze lampen
moesten regelmatig van petroleum voorzien worden.
De lampisten werden ook de "acrobaten"
genoemd want zij kropen als apen op de hoge
semaforen, die als grote kandelaars in de
stations stonden, en liepen op de daken van de
treinwagons om de potten met petroleum te vullen. Hij liep dus iedere dag
op het dak van de treinwagons in weer en wind,
winter en zomer, in klaarlichte dag en in de
pekdonkere nacht. Bij het eind van iedere wagon
moest hij langs een klein laddertje naar beneden
om daarna op de volgende te klimmen. Hij was zeer
sterk en lenig en sprong van de ene wagon naar de
andere. Een zekere nacht sprong hij naar een
volgende wagon die er niet was en belandde tussen
de sporen.
Er was niets
gebroken maar hij durfde niet meer naar boven.
Gedaan, fini !
Tijdens het
medisch onderzoek had men vastgesteld dat de
aorta opgeblazen was. Iedere fysieke inspanning
werd hem verboden en hij werd afgekeurd. Het was
midden de jaren 30 toen geheel Europa in een
diepe economische crisis zat. Ook de spoorwegen
dankten personeel af en hij werd dus op 34jarige
leeftijd wegens ziekte gepensionneerd.. Het
pensioentje bedroeg amper 800 frank per maand !
Hij moest ook
regelmatig op visite bij de dokter die hem zware
medecijnen voorschreef. De eerste keer dat ik hem
vergezelde, ik was 7 jaar oud, nam de dokter mij
apart en zei toen :
-"Ventje luister nu eens goed naar mij : je
papa is zwaar ziek want zijn hart is gezwollen en
als hij zich te veel inspant kan dat hart
ontploffen en heb je geen papa meer. Dus braaf
zijn hé en je papa niet nerveus maken !"
Wat de medicatie
betrof : het waren in die tijd nog pillen
gedraaid door de apotheker zelf. Die hadden de
grote van een vijffrankstuk en enkele millimeters
dik. Hij had al de moeite van de wereld om die in
te slikken.
Op een zekere
dag zei hij tegen mijn moeder die hem verwonderd
aankeek ::
-"Vonne heft eens het deksel van de stoof op
!"
Grote rode vlammen schoten uit het gat van de
leuvense kachel naar boven. Hij nam al de doosjes
die op de keukenkast stonden en smeet ze in het
vuur. Het deksel werd er vlug weer opgezet. Het
knetterde en siste van jewelste.
- "Maar
Pier toch ?"
- "De dokteurs en de pillendraaiers zijn al
rijk genoeg !" zij hij en de kous was af.
Ik wist ook vlug
wie Sint Niklaas was ! Het enige geschenk dat ik
kreeg was met mijn moeder naar de grote verlichte
uitstalramen van een speelgoedwinkel te gaan
kijken. Ik zag voor het eerst Sneeuwwitje en de
Zeven dwergen. Zingend danstten ze in de vitrine.
Ik heb later
nooit aan mijn kinderen sprookjes over Sint
Niklaas en zwarte piet verteld.
Wat mijn vader
betreft : die heeft zich iedere dag een paar keer
opgewonden voor prutserijen en is 89 jaar oud
geworden !
ANDERE
VERHALEN.
|