DE AANSLAG.

Zoals ik reeds vertelde in de "Kloefkensschool" verbleef ik veel bij mijn grootmoeder. Zij woonde in Bevegem in een klein huisje langs de grote steenweg. "Moeder Lie" zoals ik haar noemde, was zeer brutaal in de omgang en had van niemand of niets schrik. Ik heb eens gezien hoe zij gans alleen in het midden van de steenweg ging staan, benen en armen gespreid, om een op hol geslagen paard, met een melkkar aan zijn gat, tegen te houden. Briesend, stampend en dampend is het paard op een paar meter van haar blijven staan. Sindsdien werd zij met veel respect door de geburen behandeld.,
Mijn grootvader heb ik nooit gekend. Voor een mij onbekende reden is hij eens met de noorderzon verdwenen, haar achterlatende met vijf kinderen. Haar leven is een hel geweest. Men kan haar gebrek aan diplomatie en pedagogisch inzicht niet kwalijk nemen. Zij hoefde mij maar eens te bekijken om mij tot de orde te roepen. Weglopen had geen zin want in een minimum van tijd had zij mij bij de kraag.
Tijdens de eerste oorlogswinter (40 - 41) brak zij een heup. Gezien haar ouderdom en haar belabberde financiƫle toestand, zoals bij alle werkmensen, werd zij niet geopereerd. De eerste weken was haar toestand zeer kritiek en zweefde zij tussen leven en dood in een wit metalen bed in een grote zaal van het ziekenhuis.Een priester trachtte haar te berechten. Toen hij naast haar bed stond ontwaakte zij plotseling, greep een van haar grote krukken en slingerde deze naar zijn hoofd.
"Wat doet gij hier ? Ik ben nog niet dood zulle !"
"Effectief moederken gij zijt nog niet dood; ik heb tijd en zal later eens terug komen."
"Gij moet gij niet weer komen, zwarte kraai !"
Toen zij beter was werd zij overgebracht naar het bejaardentehuis en heeft nog een tiental jaren geleefd. Tijdens de laatste dagen van haar leven was zij volledig verlamd. Zij was onbekwaam een woord te spreken of een pink te verroeren. De pastoor is teruggekomen om haar de "sacrementen van de stervenden" toe te dienen, zonder gestoord te worden.
Zij verplaatste zich moeizaam met grote krukken; sliep in een gemeenschaps zaal en zat de ganse dag in een zetel onder het venster in haar blauwe Snoecks Almanak te lezen.
Ik moest haar iedere zaterdagnamiddag bezoeken, wel is waar tegen mijn goesting. Het bezoek trachtte ik zo kort mogelijk te houden want zij sprak niet veel en in de grote zaal hing er constant een doordringende urinegeur. Op een grote muur preikte er in kolossale zwarte en rode letters "GOD IS LIEFDE". Van in de beginne had zij haar zetel met veel moeite gedraaid, bij wijze dat zij met haar rug naar deze muur zat.
Sinds haar accident stond haar klein huisje leeg. Niet voor lang want, zoals ik reeds vertelde, moest mijn vader onderduiken en ging hij er wonen. Ondanks het feit dat hij gewoon zijn boodschappen deed en onder de mensen kwam, had niemand er erg in dat hij feitelijk op de vlucht was. Mijn moeder en ik gingen hem elke week-end bezoeken. Ik verbleef er ook veel tijdens de schoolvakanties.
Niet iedereen beschikte over een radio en de dagbladen vertelden alleen het nieuws dat de bezetter kwijt wilde. Zo kwamen rond 5 uur op iedere straathoek mannen tezamen om de laatste berichten te bespreken, vooral als er iemand naar de BBC geluisterd had. In de volksmond werd dit het "straatparlement" genoemd.
Maanden duurde dit zonder noemenswaardige problemen. In de zomer van '44, de geallieerden waren reeds geland in Normandiƫ, zagen we lange troepentreinen door Zottegem rijden naar Frankrijk. Het plaatselijk verzet liet de seinkabine van het station in de lucht vliegen, ten einde het verkeer naar het front lam te leggen.
Enkele dagen na de aanslag stopten er op een kruispunt vlak bij zo een "straatparlement", waar mijn vader bij stond, enkele grijze Duitse auto's. Een twintigtal soldaten sprongen met kletterende laarzan uit de camions en stelden zich op in 't gelid. Een paar officieren en een burger kwamen op het "straatparlement" af en vroegen waar Petrus S. woonde. Ik verstijfde van schrik, dit was de naam van mijn vader. Hij bleef ijzig kalm. Niemand kende die man. Heel koelbloedig bleef hij staan tot de Duitsers weg waren, nam mij toen bij de hand en wandelde met mij langzaam de velden in. Na een uur waren wij terug thuis. Hij vroeg mij naar Geraardsbergen terug te fietsen. Hijzelf zou nog dezelfde avond de trein naar Brussel nemen, om daar voorlopig bij Tante Bertha onder te duiken.
Dezelfde avond werden er in Zottegem een tiental mannen, waaronder de onderstationchef Albert Sonck opgepakt om nooit meer terug te komen.
Waarbij kwam het toch dat niemand mijn vader scheen te kennen ? Ik dacht eerst dat het moedige koelbloedige mannen waren die gezwegen hadden om mijn vader te redden. Neen hoor, de oplossing is veel eenvoudiger. Mijn grootmoeder, in wiens huisje hij woonde, had sinds de verdwijning van mijn grootvader, terug haar meisjesnaam aangenomen. Zij was dus bekend onder die naam en de mensen dachtten heel eenvoudig dat mijn vader ook zo heette.
Enkele weken nadien werden wij bevrijd door de geallieerden
Op de stationsmuur prijkt er nu een herdenkingsplaat aan de heer Albert Sonck, overleden, zeg maar vermoord, in het concentratiekamp DORA in 1945.

ANDERE VERHALEN.