DE HELDENDAAD.

 

Mijn vader was gedurende de oorlog op de vlucht en had een onderduikadres gevonden in Zottegem. Gedurende de grote vakantie verbleef ik in deze kleine stad. Mijn grootmoeder was opgenomen in een bejaardentehuis en iedere dag moest ik haar, tegen mijn zin, een bezoekje brengen. Zij had een heupbreuk opgelopen tijdens de strenge winter van '41 en had maanden lang tussen leven en dood gezweefd. Men kon haar niet opereren wegens haar leeftijd.

Zij zou het nog een tiental jaren uithouden. Ik bleef zo kort mogelijk bij haar want het ging hem toch steeds over "braaf zijn" en "altijd luisteren en zwijgen". Zij zat in een grote zaal, met een twintigtal oudjes, dicht bij het venster in een kleine blauwe "Snoeck" te lezen. Het stonk er steeds naar urine.

Het dagelijks bezoek was echter een uitvlucht om daarna rond te slenteren zoals die 21 juli van het oorlogsjaar 43.

Alhoewel het verboden was droeg ik een klein speldje met de Belgische vlag op de kraag van mijn vest. Het was de vest mijn "Plechtig communiekostuum". De "bozzebroek" was versleten en weggegooid. De vest was overgebleven en omgedraaid door Emiel de kleermaker. De mouwen waren tot op het uiterste uitgelengd en de insnijding van het borstzakje bevond zich op de rechterzijde in plaats van op de linkerzijde. Rijken en "smokkelaars" konden nieuwe, zelfs Engelse, stoffen kopen op de zwarte markt maar vele mensen lieten oude kostuums door de kleermaker omdraaien.

Op de markt gekomen zag ik een troepje jongens spelen bij het waterbekken van het Egmontmonument. Zij gooiden met water naar mij en op een twee drie was ik kletsnat.

Een dikke, met kakihemd en zwarte korte broek, kwam op mij af en wilde mijn speldje afrukken:
-"Gij moogt dat niet dragen; geef dat hier !"
-"Dat gaat je niet aan, zwarten zot"

Ziende dat het spelen gedaan was en dat er serieuze dingen op het spel stonden, vluchtten de andere "vriendjes" allemaal weg . Ik stond alleen tegenover de dikkerd. Hij had een brutaal boksergezicht met kort blond haar. Ik kende hem. Hij woonde in de Statiestraat in een winkel van de "DeVlag", waar er propagandamateriaal voor de "Hitlerjugend Flanders" en de "Waffen SS". voor het venster lag.

Ik paniekeerde en stak eerst en vooral mijn bril weg. Met een bloedneus thuis komen was niet zo erg als met een gebroken bril. Brillen waren verschrikkelijk duur en ik was reeds aan een gemiddelde geraakt van twee kapotte brillen per jaar. Mijn vader had mij verwittigd dat hij er geen meer zou kopen.

-"Wacht maar zwarten dikzak als de Engelsen komen, dan gaat gij niet meer lachen!"
- "Die komen toch nooit meer, broekscheiter. Ik ga je eens direct tonen hoe de Duitsers vechten."

Na een tijdje liep die stroeve taal over in trekken en duwen. Ik had mijn speldje uitgetrokken en stak er mee in zijn dikke blote billen. Het begon te bloeden. Al schreeuwend wreef hij erover en liep, tegen alle verwachtingen in, schreiend naar huis.

Toen hij verdwenen was, kwamen de andere jongens te voorschijn. Ik voelde mij een held en stak fier mijn Belgisch vlagggetje op mijn kraag.

In feite had ik toch schrik gekregen en ging maar liefst naar huis. Daar aangekomen vertelde ik in geuren en kleuren mijn heldendaad. Ik moest wel een uitleg geven waarom ik kletsnat was. Het gezicht van mijn vader liep hoogrood op van koleire en mijn heldendaad werd beloond met een paar klappen. . Hij rukte men speldje af en stak het in zijn zak.

"Pak maar je velo en zorg dat je zo vlug mogelijk bij je moeder bent onnozelaar !"

Met mijn stommiteit was hij zeer ongerust geworden. Niemand mocht weten dat hij hier ondergedoken zat. Laat nu eens veronderstellen dat die gasten van de "Hitlerjeugd" mij gevolgd waren.

Hij vertrok nog dezelfde namiddag naar Brussel, bij tante Bertha.

Mijn moeder, die hem iedere week-end ging bezoeken in Zottegem, heeft dit ook enkele weken moeten uitstellen. Ik begreep niet waarom zij, die normaal veel zachter was, ook erg kwaad was en mij verbood op straat te spelen gedurende enkele dagen. Dit kwam harder aan dan die paar wafels.

Op 4 september van het volgend jaar, toen we de eerste Engelse Jeeps zagen voorbijrijden, heeft hij mij het speldje teruggegeven.

- "Hier, nu mag je het op je kraag steken !"

Ik heb het nog eens gedragen : 50 jaar later in 1994 toen Oostende de bevrijding door de Canadese "Manitoba Dragoons" herdacht.

ANDERE VERHALEN.