DE SMOKKELAARS.

De trein Kortijk-Brussel noemde men gedurende de oorlog "de smokkeltrein". Meermaals per dag zat hij bomvol met smokkelaars. Bepakt en bezakt trachtten zij Brussel te bereiken met boter, kaas, eieren, meel, hespen, geregeld (spek), smout en alles wat gerantsoeneerd was. Dit was niet zonder risico, want dikwijls kwamen een tiental controleurs de trein doorzoeken om alles in beslag te nemen. Niet zelden deed men de trein stoppen tussen twee stations en stoven de smokkelaars uiteen als bange konijnen het veld in, achterna gezeten door tientallen soldaten.

De controleurs zelf waren, alhoewel in burgerkledij, zeer herkenbaar : zwarte regenjas en hoed, bril en boekentas. Zij werden ook dikwijls vergezeld van gendarmes of soldaten. De officiƫle thesis luidde dat er te weinig eten was voor de gehele bevolking en er dus moest op toegezien worden dat de boeren hun gehele productie langs officiƫle kanalen aangaven en verkochten. In werkelijkheid was het de schuld van de Duitse Weermacht die enorme hoeveelheden voor zichzelf opeiste en massaal voedsel uitvoerde naar "die Heimat". Een gedeelte van de landbouwproducten kwam toch op de zwarte markt terecht en werd door de smokkelaars aan woekerprijzen gekocht en verkocht. Iedere familie die geen honger wilde lijden was verplicht zich te bevoorraden op de zwarte markt. Velen hebben hun laatste spaarcentjes uitgegeven, meubelen en huis verkocht om het onontbeerlijke voedsel voor de kinderen te kunnen kopen. Anderen zijn er schatrijk bij geworden.

Een van deze professionele smokkelaars was Loncke Treeze. Dit was zijn lapnaam; de echte heb ik nooit geweten. Hij was een jonge man die Loncke heette en bij zijn moeder (Treeze) woonde. Zij was klein, breed en dik met een enorme boezem. Zij woonden in mijn straatje in Bevegem. Loncke trok meermaals per week naar West Vlaanderen om zijn gerief en verkocht dit aan ieder die het kon betalen. Zij hadden ook een grote lieve zwarte hond van onduidelijk ras die steeds in de straten en nabijgelegen velden slenterde.

Op een zekere zonnige namiddag zag ik de hond naar buiten komen. Hij was zeer dik en zijn buik sleepte bijna op de grond. Normaler wijze kwam hij steeds naar mij gelopen om kopje-krauw te doen, maar deze keer liep hij kokhalsend, alsof hij iets ingeslikt had dat niet door zijn keelgat wilde de straat op naar de velden. Hij keek naar niemand en hoestend en kuchend, zijn nek uitstekend en weer intrekkend verdween hij tussen de bomen.

Plotseling stond de korte dikke gestalte van Treeze in haar deurgat. Haar gezicht was bloedrood en roepend en tierend zwaaide zij gevaarlijk met een "koterhaak"

"Waar is die'n smeerlap van nen hond, waar is hij?"

Braaf, zoals altijd, wees ik haar de weg die haar hond gevolg was en vroeg wat hij uitgespookt had.

"Gedaan ? Die'n smeerlap, wacht tot ik hem te pakken krijg !"

Ik heb haar nog nooit zo rap zien lopen op haar korte beentjes.Ik liep natuurlijk mee steeds vragend naar de reden van haar gramschap

Zij zwierde met haar pook en schreeuwde steeds :

"Wacht een beetje de godverdomse smeerlap !"

Tussen twee knetterende vloeken in, vernam ik dat haar hond, stel je voor, een ganse kilo smout opgegeten had. Deze lag op tafel op een stuk vet papier om in te pakken en door het papier naar beneden te trekken is hij aan het smout geraakt.

"Weet gij wel hoeveel dat kost ? Wacht een beetje ......"

Nu begreep ik waarom het arme dier zo kokhalsde. Hij was aan het stikken en Treeze dacht voorzeker dat zij het smout er nog kon uitkloppen.

Dezelfde dag hebben wij hem niet meer gevonden. 's Anderdaags trof een boer hem aan in een gracht : hij was gestikt. De man kwam het zeggen aan Treeze die nog steeds over haar toeren was.

"'t Is wel besteed de gulzigaard, de dief, de voyou, de smeerlap ! Weet gij wel hoeveel dat kost een kilo smout ?"

ANDERE VERHALEN.