DE MARKTEN.
Onlangs stond ik op de dijk in Oostende naar een twintigtal "Oldtimers" te kijken. Zij waren één voor één in perfecte staat en blonken als spiegels in de zomerzon. Plotseling zag ik hem staan : een Chevrolet ! Het was de onze ! Deze die mijn vader als occasie gekocht had in 1945 om enkele jaren later bij een schroothandelaar in een weide moederziel alleen achter te laten.

Het was een grote rechthoekige personenwagen. De kleur was zwart, de velgen rood met dunne spaken; de banden hadden een witte dikke streep op de zijkant en hij had twee enorme verchroomde koplampen. Langs de linkerzijde, op het spatbord, stond het reservewiel, in een verchroomd omhulsel. Bouwjaar 1930.

Ik liep er langzaam rond en keek ook naar binnen. Niet te geloven. Hij was het ! Ondanks het papier met "NIET AANRAKEN A.U.B" dat op een ruit gekleefd was, kon ik aan de verleiding niet weerstaan, met mijn hand over het spatbord te strelen. Het voelde zacht en vertrouwd aan ....

"Mijnheer !"
Ik keek om en zag een jonge man op mij afkomen. Ik trok vlug mijn hand terug.

"Niet aankomen !" klonkt het barst. Ik verontschuldigde mij en zei dat wij dezelfde ouderdom hadden : 70 jaar en dat mijn vader dezelfde auto gehad had. De man bekeek mij minachtend en ging terug bij zijn soortgenoten staan.

Ik bekeek de Chevrolet nog eens en wandelde ontgoocheld verder. Er waren zoveel herinneringen opgedoken. Het was een prachtige zomeravond en ik ging op een terrasje zitten met een koffie. De zee lag er zilverglanzend bij ....

In '45 hadden mijn ouders hun beroep van marktkramer hervat en hadden een occasieauto gekocht. Het was een Chevrolet van het jaar 1930. Deze was goed onderhouden maar de motor was totaal versleten. De verkoper, een taxichauffeur, Bogo genaamd, leerde mijn vader rijden. Er was toen nog geen verplicht rijbewijs : men kocht een auto, stapte in en reed weg.

In den beginne reed mijn vader zeer langzaam tot ergernis van de andere chauffeurs, maar hij bleef er ijzig kalm bij. Hij was eens in panne gevallen in het midden van een zeer smalle straat. Na enkele minuten stonden er een paar auto's achter hem te toeteren. Hij stapte uit, nam zijn pakje tabak en zijn blaadjes en begon op zijn dooie gemak een sigaret te rollen.

"Hij wilt niet meer" was alles wat hij zei.

De gehele historie heeft wel enkele uren geduurd.

"Als ge niet kunt wachten moet g'er maar over springen !" was zijn antwoord.

Mijn ouders reden iedere dag van de week naar een andere markt. De maandag Geraardsbergen, de dinsdag Zottegem, de woensdag Brakel, de donderdag Ath, de vrijdag Mons, de zaterdag Lessines en de zondag Charleroi (ville haute).

Na een jaar begaf de moteur het volledig en werd er een nieuwe ingezet. Stel je voor een ouwe kar met een splinternieuwe motor ! Het lievelingsspel van mijn vader was, de indruk geven dat hij met zijn oude auto niet snel kon rijden en als er iemand wilde voorbijsteken, plotseling gas te geven. Het was een zes-cylinder en schoot als een pijl uit een boog vooruit. Enkele minuten bleven beide voertuigen naast elkaar rijden, tot de andere verplicht was, wilde hij geen ongeluk veroorzaken, zich terug te trekken. Mijn vader begon weer langzaam te rijden tot de andere terug probeerde voorbij te steken. Hetgeen natuurlijk weer niet lukte. Hij herhaalde zijn spelletje verschillende keren tot mijn moeder het op de heupen kreeg :

"Pier, houdt er nu mee op; straks hebben we een accident !"
"Als hij niet kan voorbijsteken moet hij maar achter blijven hé !"
"Pier 't is te gevaarlijk, kijk we komen in de bochten !"
"OK, ambetant wijf !"

Mijn moeder heeft hem wel duidelijk gemaakt dat zij niet meer wilde meerijden als hij zijn spelletje zou herhalen. Als zij er niet bijzat kon hij het niet laten zijn kat en muis spelletje te spelen. Niet bewust van het gevaar, amuseerde ik mij kostelijk.

Tijdens de vacantie mocht ik mee. Onze voorraad kousen van voor de oorlog was volledig weg en de nieuwe waren verschrikkelijk duur. De eerste nylonkousen, die langzaam de zijden zouden vervangen, kostten rond de 2000 frank ! Mijn moeder kon heel goed verkopen. Zij was uitermate vriendelijk en behulpzaam. De zijden en nylonkousen waren zeer delikaat en de klanten hadden de onhebbelijke gewoonte er hun hand in te steken om de fijnheid en de kleur te keuren. Niet zelden maakten zij een klein gaatje en waren deze dan onverkoopbaar. Als mijn vader dat zag riep hij tegen de klant, meestal een vrouw :

"Blijft er eens met je boerenpoten af !"

hetgeen de klant direct deed opstappen zonder kopen. Waarop mijn moeder zei :

"Pier ga ne keer gaan wandelen, ik zal het wel alleen doen !"

De onverkoopbare kousen met "flèches" droeg zij dan. Ik heb haar nooit een nieuw paar ongeschonden kousen zien dragen .

Hij kon misschien niet goed verkopen, maar als het op kopen aankwam, haalde hij steeds het onderste uit de kan.

De prijzen van de nylonkousen schommelden veel. Op een dag kwam er zich een vertegenwoordiger aanbieden met een grote partij nylonkousen aan 1000 frank par paar. Dit was een waar buitenkansje en mijn moeder drong er op aan de partij te kopen. Mijn vader weigerde. Financieel, gezien het groot aantal, zouden zij het amper aangekund hebben maar hij vertrouwde de ganse zaak niet. Mijn moeder was erg kwaad. Ik hoorde ze 's nachts uren lang ruzie maken.

Nog geen week later kwam dezelfde vertegenwoordiger dezelfde kousen aanbieden aan 500 frank ! Sindsdien had mijn moeder een blindelings vertrouwen in mijn vader. Deze vertegenwoordiger heeft nooit meer zijn neus mogen tonen.

Ik ging niet graag mee naar de markten. Verkopen interesseerde mij niet en ik liep mij de ganse morgen rot te vervelen. Alhoewel er wel attracties stonden. Het was nog de tijd dat er marktzangers waren die bewerkingen van de laatste "hits" brachten. De beroemdste onder hen was "Tamboerke". Het orkestje bestond uit een tamboer, een akkordeon en een trompet. Al de omstaanders kochten het bladje papier waarop de tekst stond gedrukt en zongen uit volle borst mee. Het was "karaoké" avant la lettre.

In Mons liep er iedere marktdag een klein mannetje. Hij was ongeveer veertig jaar oud maar licht mentaal gehandicapt en velen hielden er de zot mee.

De studenten van het "Institut Waroqué", later omgevormd tot universiteit, waar de burgelijke mijningenieurs gevormd werden, haalden wel eens een grapje uit. Deze keer hadden ze er niets beters op gevonden, op de actualiteit in te spelen. Men sprak veel over de "Vliegende Schotel" die in het Amerikaanse dorp ROSWELL op 4 juli 1947 zou neergestort zijn en over "Marsmannetjes" die er zouden gevonden zijn.

Ze hadden dus het "onnozel mannetje" dronken gemaakt en hem een duikerspak aangetrokken. Het was een van die oude pakken met zware loden schoenen en een grote koperen helm met ronde venstertjes. Op de helm hadden zij enkele electrische lampjes, van verschillende kleur, bevestigd die aan en uit flikkerden. Het ventje werd op een avond, toen het reeds donker was, in een weide buiten de stad gedropt en er werd naar de plaatselijke politie en gendarmerie gebeld met de mededeling dat er een "Vliegende Schotel" buiten Mons geland was en dat er een "Marsmannetje" rondliep. Bij de aangeduide weide gekomen zagen de politiemensen, die ondertussen ook de militaire overheid verwittigd hadden, een hallucinant spectakel. Een kleine figuur met een grote kop stond er met zwierende armen, al vallend en opstaand, rond te waggelen, tussen veelkleurige lichtstralen.

Volgens sommige bronnen werd het veld omsingeld door een 500 tal man. Niemand durfde dichterbij komen tot de figuur een allerlaatste keer omver viel en alle lichten uitdoofden.

Gelukkig had er niemand geschoten. De gendarmes en de militairen waren beschaamd over hun "heldendaad". Overal werd hen maandenlang gevraagd hoe het met het "Marsmannetje" was, hetgeen hen in woede deed uitbarsten.

Het mannetje zelf is echter op mysterieuze wijze voor goed verdwenen !

ANDERE VERHALEN.