1 APRIL.
In het Ministerie van Landsverdediging, waar hij een 5-tal jaren gewerkt heeft, was 1 april een uiterst gevaarlijke dag. Vooral als je een "bleu" was. Het was uitkijken geblazen, want de een of andere collega zou wel eens iets kunnen verzinnen om je belachelijk te maken. Je functie of graad had geen belang. Het waren de oudere en lagere militairen die probeerden hun jongere chefs in de luren te leggen. Als je beetgenomen werd, was het zeer onverstandig zich kwaad te maken. Je moest je lot ondergaan en er mee lachen, al was het groen.

Onder de klassieke grappen vond men bijvoorbeeld : schoensmeer aan de telefoonhoorn aanbrengen. Men liep dan de gehele dag rond met een zwart oor. Een grap waarvan de hele nieuwe en piepjonge bedienden het slachtoffer waren was, onder voorwendsel dat de telefoonlijn moest getest worden, hen het vaderlands lied te doen zingen. Een klassieker was, een "bleu" naar een andere bureau sturen achter een onbekend dossier. Men stuurde hem dan van het ene bureau naar het andere tot hij het door had dat men met zijn voeten aan 't spelen was.

Bij een jonge onderofficier die ging trouwen had men een karton aan zijn kevertje bevestigd, waarop er te lezen stond : "A vendre à cause de mariage" met zijn telefoonnummer. Gedurende de gehele dag heeft hij telefoons gekregen met de vraag hoeveel zijn autootje moest kosten.

Aangezien men hem ook reeds enkele malen had beet gehad zon onze vriend dus op wraak.

In zijn afdeling werden de boekhoudingen van de regimenten gecontroleerd. Deze documenten kwamen op zijn dienst aan, verpakt in postzakken en werden verdeeld onder de bedienden. Er was overwegend vrouwelijk personeel. Hij had een tiental boekhoudingen waaronder deze van het Belgisch Koreabataljon. Belgiê had een bataljon soldaten naar Korea gestuurd in het kader van de NAVO. Gezien de oorlogsomstandigheden kwamen deze boeken op zeer onregelmatige wijze binnen. Niet zelden waren de postzakken half opgebrand of waren zij heel eenvoudig verdwenen.

Het was einde maart en normalieter moesten de zakken elke dag binnenkomen. Hij had de hulp ingeroepen van een militaire collega, zeer bedreven in het verzinnen van grappen. Hun plan zou erin bestaan de zakken in het magazijn te laten staan tot op 1 april. Op die datum zouden zij dan de zakken in het bureau openmaken en de indruk wekken dat zij vol met luizen en ongedierte zaten.

Die bewuste 1 april werd het plan dus uitgevoerd. De postzakken kwamen toe en bij het openen begonnen zij hard te vloeken en zich te krabben. Na een vijftal minuten waren al de bedienden, een twintigtal, zich aan het krabben.

Ze merkten plots dat een meisje zich zo hard had gekrabd dat zij bloedde aan de twee armen.

De dokter, die in de kazerne steeds aanwezig was, werd ontboden voor de eerste hulp. Deze moest natuurlijk weten wat er gebeurd was en onze twee helden konden niets anders dan opbiechten, want hij stond op het punt een ontsmettingsploeg op te roepen.

Het bureauhoofd, een oude kapitein, kon er echter niet mee lachen en ontstak in een "franse colère". Ze zouden er nog van horen.

Ze kregen een blaam en moesten plechtig beloven nooit meer aprilgrappen uit te halen. Het slachtoffer, een jong mooi meisje gunde hen geen blik meer waardig.

Dat was dikke pech, want het was juist op haar dat hij sinds enkele tijd een beetje verliefd was.

ANDERE VERHALEN.