1. PERIODE VAN 1700 tot 1714 (De Spaanse successieoorlog of de dertienjarige oorlog). 1.1 In 1700 was Spanje nog een wereldrijk omvattende: - Spanje - Milaan en Napels - Sardinië en Sicilië - Zuidelijke Nederlanden - Uitgestrekte koloniën in Amerika 1.2 Na Filips II en Albrecht en Isabella was Karel II sinds 1665 koning van Spanje. Deze stierf kinderloos op 1 november 1700. Bij testament had hij zijn koninkrijk geschonken aan Filips van Anjou, de kleinzoon van Lodewijk XIV op voorwaarde dat deze zou verzaken aan de Franse kroon. 1.3 Nadat Filips van Anjou als Filips V de troon had bestegen proclameerde Lodewijk XIV dat Filips V al zijn rechten op de Franse kroon behield zodat de Franse kranten alsdan schreven "Il n'y a plus de Pyrénées". Uit vrees dat Spanje en Frankrijk samen één super mogendheid zouden vormen kwam de rest van Europa in opstand. Engeland, de Ver. Prov., Oostenrijk en Duitsland sloten de Grote Alliantie met als legeraanvoerders: - de Engelse hertog van Marlborough. - de Oostenrijkse prins Eugeen van Savoye. De Fransen werden verslagen in 1706 (slag bij Ramillies) en de genadeklop in 1709 (slag bij Malplaquet). De geallieerden hadden in het totaal 24.000 man verloren en de Fransen 14.000 man. 1.4 Er ontstond weldra onenigheid onder de geallieerden omdat Engeland vreesde dat Oostenrijk te machtig zou worden. Iedereen was het bloedvergieten moe en aldus waren de Europese landen akkoord om vrede te sluiten hetgeen gebeurde in 1713 (vrede van Utrecht) gevolgd door de Vrede van Rastadt in 1714. Deze vredesverdragen hadden een herschikking van de Europese mogendheden tot gevolg: - Spanje behield nog enkel haar koloniën. - Frankrijk was geen grootmacht meer. - Gibraltar, Minorca en Canada kwamen onder Engels bewind en Engeland bekwam tevens het asiëntorecht (monopolie van handel in negerslaven uit de Spaanse koloniën). - De Zuidelijke Nederlanden evenals Milaan, Napels en Sardinië kwamen onder Oostenrijks Bewind. 1.5 In 1715 werd het "Barrieretractaat" gesloten waarbij de Verenigde Provinciën 8 grensvestingen in de Zuidelijke Nederlanden mogen oprichten als bescherming tegen Frankrijk. 1.6 Onze streken waren eens te meer de plaats van het strijdtoneel geweest en een van de bijzonderste activiteiten van de Oostendenaars in deze tijd was KAPEN. Een van deze kapers was kapitein Bestenbustel die veelvuldig opereerde vanuit Duinkerke. In zijn boek "Oostende verteld" voert de Oostendse schrijver Karel Jonckheere een fictief gesprek met kaperskapitein Bestenbustel op het ogenblik dat deze in 1712 naar Oostende komt om de begrafenis bij te wonen van zijn overleden moeder: " - Duinkerken is een Franse haven. Gij vecht dus tegen de Engelsen en de Hollanders. - Ik vecht niet tegen Engeland of Holland. Ik vaar uit om lading zoals een visser om sprot. - Ja maar de Oostendse Kapers spannen vandaag samen met de Hollandse Kapers en veroveren Franse transporten.Gij vecht dus tegen de Oostendenaars! - Ik ben geen soldaat en geen politieke zeeman maar een kaper. - Kent gij dan niet wat men vaderlandsliefde noemt ? - Oostende is en blijft mijn vaderstad en de zee is mijn werkterrein. Gij die alles moet weten, zeg gij mij eens hoe mijn vaderland heet? Oostenrijk? Frankrijk? Engeland? Holland? of misschien Spanje? Dat ze ons eerst een vaderland geven dat van ons is en niet een papieren vaderland met om de andere dag een nieuwe naam. Grüss Gott, Good bye, Au revoir !!!!!" 2. DE PERIODE VAN 1714 tot 1722 Sinds 1714 (Vrede van Rastadt) was er algemene vrede in Europa en hierdoor kunnen nu ook de Zuidelijke Nederlanden - zij het op een bescheiden wijze - meedoen aan de internationale handelsvaart. Tussen 1715 en 1722 vertrokken er aldus 43 zeilvrachtschepen uit de haven van Oostende (de havengeul had alsdan bij een laagwater een diepte van 2.40 meter. De huidige diepte bij laag water is 6.30 m).In 1722 werd de havengeul doorgespoeld na de onderwaterzetting van de laag gelegen vlakte achter de haven. Deze schepen waren het eigendom van individuele reders, zoals: - Thomas RAY een schepen van Oostende, van Ierse afkomst. - De Gentenaars Joseph Gezelle en Jacob Maelcamp. - De Fransman Collet de la Merveille. - De Engelsen Hume en Harrisson. Voor iedere tocht diende de toelating te worden verleend door de Oostenrijkse landvoogd Marquis de Prié die zich hiervoor goed liet betalen. Tegen deze tochten was er veel tegenstand vanuit Antwerpen: - de aangevoerde weefsels waren goedkoper dan de weefsels die in Antwerpen werden vervaardigd. - Veel Antwerpenaren waren aandeelhouders van de Noord-Nederlandse V.O.C. (Verenigde Oostindische Compagnie) De Vlamingen drongen aan bij de Oostenrijkse overheid om ook een grote zeevaartcompagnie te mogen oprichten te einde aldus met de grote compagnies uit de buurlanden te kunnen concurreren. In 1722 werd een ontwerp van oprichtingsakte opgesteld en op 2 september 1722 ontvangt het stadsbestuur van Oostende uit Wenen bericht dat het licht op groen stond voor de oprichting van deze geplande compagnie. Er was felle reactie vanwege Engeland en Holland die hun onderdanen verboden in dienst te treden van deze ontworpen compagnie. |